De verblijfsregeling van de kinderen wordt gelijkmatig verdeeld tussen beide partners. Dat is het uitgangspunt van de gewijzigde wet van 2006. Het is de zogenaamde ‘klassieke verblijfsregeling’ waarbij de kinderen één week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder wonen.
Komen de ouders niet overeen over een gelijkmatige verblijfsregeling van de kinderen dan zal de rechter oordelen en zal eerst gekeken worden of een gelijkmatige verblijfsregeling aangewezen is. Beslist de rechtbank dat de gelijkmatige verblijfsregeling niet aangewezen is, dan zal de rechter dat op een bijzondere wijze motiveren.
Bepalend in de beslissing is het belang van het kind en het belang van de ouders. Daarnaast spelen ook de leeftijd van de kinderen en de mening van het kind een rol. Vanaf 12 jaar wordt het kind uitgenodigd om hierover gehoord te worden door de rechter. Ook wanneer de ouders te ver uit elkaar wonen of niet beschikbaar zijn voor de kinderen, kan de rechter beslissen om de kinderen bij één ouder te laten wonen.
De rechter zal altijd een verblijfsregeling proberen te bereiken die de veiligheid en de stabiliteit van de kinderen ondersteunt.
Er wordt ook rekening gehouden met de al bestaande verblijfsregeling. Verloopt die vlot en zonder noemenswaardige problemen dan zal de rechtbank niet geneigd zijn daar verandering in te brengen.